De levering van een goed is in beginsel een economische activiteit in de zin van de Europese btw-richtlijn en daarmee een belastbare handeling in de zin van de Wet OB. Een levering wordt geacht onder bezwarende titel te zijn verricht wanneer tussen de levering van het goed en de ontvangen tegenprestatie een rechtstreeks verband bestaat. Daartoe is vereist dat tussen de leverancier en de koper een rechtsbetrekking bestaat, waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de leverancier ontvangen prijs de werkelijke tegenwaarde vormt voor het geleverde goed. Niet relevant is of de levering wordt verricht tegen een hogere of een lagere prijs dan de kostprijs of tegen een hogere of een lagere prijs dan de normale marktprijs. Het vereiste rechtstreekse verband tussen de levering en de tegenprestatie ontbreekt als het bedrag van de tegenprestatie slechts ten dele de verrichte of te verrichten prestatie vergoedt en de hoogte ervan is bepaald op basis van andere factoren die afdoen aan dat rechtstreekse verband.
Niet relevant is welk oogmerk de verkoper en de koper met de levering en de hoogte van het daarvoor bedongen bedrag hebben. Dat geldt ook als de verkoper en de koper bij het vaststellen van de tegenprestatie rekening hebben gehouden met een beoogde besparing van omzetbelasting. Die omstandigheid brengt dus niet mee dat de hoogte van een bedongen vergoeding is bepaald op basis van andere factoren, die afdoen aan het rechtstreekse verband.
De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Haag vernietigd. Het hof had geoordeeld dat het vereiste verband tussen de levering van een gebouw dat bestond uit twee basisscholen, een peuterspeelzaal en een kinderdagverblijf door een gemeente en de tegenprestatie ontbrak, omdat de hoogte van de vergoeding mede was bepaald door een belastingvoordeel. De Hoge Raad heeft de procedure voor verdere behandeling verwezen naar Hof Amsterdam.