De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit van 28 april 2021 over de btw-heffing bij werkzaamheden van toezichthouders en commissieleden aangepast. De aanpassingen betreffen met name verduidelijkingen. Verduidelijkt is dat de in het besluit omschreven werkzaamheden niet als ondernemer voor de omzetbelasting worden verricht, ook niet als deze werkzaamheden in het verlengde liggen van of samenhangen met activiteiten waarvoor de toezichthouder of het commissielid wel kwalificeert als ondernemer. Dat betekent dat er geen recht is op aftrek van de met de werkzaamheden samenhangende voorbelasting.
Het onderdeel van het besluit over toetsingscommissies, geschillencommissies en dergelijke is in die zin aangepast dat geen sprake is van zelfstandigheid van de commissieleden als de commissie als zodanig uitspraak doet of de beslissing neemt.
Het besluit van 28 april bevat een goedkeuring voor de periode vanaf 13 juni 2019 tot en met de datum van inwerkingtreding. Deze houdt in dat als bij de in het besluit bedoelde werkzaamheden btw in rekening is gebracht, die door de afnemer in aftrek is gebracht, daarop niet teruggekomen hoeft te worden. Daaraan is toegevoegd dat de persoon, die de btw in rekening heeft gebracht, wordt geacht dit als ondernemer te hebben gedaan. Ook is goedgekeurd, dat geen herziening van in aftrek gebrachte btw over investeringsgoederen hoeft plaats te vinden als de goederen vóór 7 mei 2021 ten behoeve van de in het besluit genoemde werkzaamheden in gebruik zijn genomen door een natuurlijk persoon, mits deze als ondernemer heeft gehandeld in de periode vóór 7 mei 2021 en de investeringsgoederen zijn aangeschaft als ondernemer.