In een procedure over de navordering van invoerrechten en antidumpingsrechten heeft Hof Amsterdam onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2015 geoordeeld dat het niet mogelijk is om de persoon van de aangever op douaneaangiften achteraf te wijzigen. De belanghebbende in de procedure claimde dat hij enkele aangiften abusievelijk had gedaan op eigen naam en voor eigen rekening, terwijl het aangiften betrof die volgens de methode van directe vertegenwoordiging op naam en voor rekening van de opdrachtgever hadden moeten worden gedaan. Wijziging van de persoon van de aangever zou tot gevolg hebben dat de navorderingen niet aan de belanghebbende maar aan zijn opdrachtgevers zouden moeten worden opgelegd.

Uit het arrest Pfeifer & Langen van het Hof van Justitie EU van 16 juli 2020 volgt dat het Communautair Douanewetboek voorziet in de mogelijkheid om de methode van vertegenwoordiging bij het doen van invoeraangiften te herzien. Dat arrest wijkt af van het oordeel van de Hoge Raad in het arrest uit 2015. De Hoge Raad heeft te kennen gegeven zijn visie uit 2015 te herzien en de mogelijkheid van vervanging van de persoon van de aangever niet langer uit te sluiten. De Hoge Raad doet dat in een overweging ten overvloede, omdat het oordeel van het hof niet was gebaseerd op een beslissing van de inspecteur op een verzoek om herziening van de douaneaangifte. Een beslissing van de inspecteur is nodig om een geschil met betrekking tot herziening van de aangifte aan de bestuursrechter voor te kunnen leggen. Het ontbreken van een dergelijke beslissing betekent dat de Hoge Raad niet hoefde in te gaan op de vraag of het arrest Pfeifer & Langen de Hoge Raad dwingt terug te komen van zijn oordeel in het arrest uit 2015. Omwille van de rechtsontwikkeling en met het oog op duidelijkheid voor de rechtspraktijk heeft de Hoge Raad dat toch gedaan.

Het hof heeft verder geoordeeld dat de inspecteur niet verplicht is om al voorafgaand aan de uitreiking van een uitnodiging tot betaling de belanghebbende ambtshalve volledige toegang te geven tot het dossier waarover hij beschikt of om dat dossier ambtshalve integraal te verstrekken aan de belanghebbende. Dat oordeel is juist, aldus de Hoge Raad.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022658, 20/00236 | 28-04-2022