De overgang van een algemeenheid van goederen is een transactie die niet aan de heffing van omzetbelasting is onderworpen. Er is sprake van een algemeenheid van goederen wanneer de met de overgedragen zaken een zelfstandige economische activiteit kan worden uitgeoefend. Dat kan een gehele onderneming zijn, maar ook een deel van een onderneming, mits dat zelfstandig te exploiteren is.

Het Hof van Justitie EU heeft onlangs geoordeeld dat de verkoop van een winkelcentrum met huurcontracten de overdracht van een algemeenheid van goederen vormt. Dat betekent dat bij een dergelijke transactie geen omzetbelasting in rekening wordt gebracht. Het arrest heeft betrekking op de verkoop door de projectontwikkelaar, die het winkelcentrum heeft ontwikkeld en heeft verhuurd, met als doel de verkoop van het geheel.

Dit arrest van het Hof van Justitie EU staat haaks op een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden uit 2018. De Hoge Raad heeft in 2020 het beroep in cassatie tegen deze uitspraak ongegrond verklaard zonder nadere motivering. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat de overdracht van een verhuurd kantoorgebouw door een projectontwikkelaar de verkoop van voorraad betrof. Volgens het hof kon daarmee niet zelfstandig een onderneming gedreven worden. De projectontwikkelaar had volgens het hof het pand niet binnen zijn onderneming gebruikt en had het niet ontwikkeld met het oog op de eigen exploitatie.

Het Hof van Justitie EU legt in het arrest uit dat aan de overgang van een algemeenheid van goederen niet de voorwaarde hoeft te worden gesteld dat degene op wie de goederen overgaan in de plaats treedt van de overdrager. Voortzetting van de onderneming door de overnemer is een gevolg van het feit dat geen levering wordt geacht te hebben plaatsgevonden. 

Het is niet nodig dat alle materiële en immateriële vermogensbestanddelen waaruit een gedeelte van een onderneming bestaat zijn overgedragen aan de verkrijger. De overgedragen bestanddelen moeten voldoende zijn om een autonome economische activiteit uit te oefenen.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | Zaak C-729/21, ECLI:EU:C:2023:74 | 15-01-2023