Op intracommunautaire leveringen is het nultarief van de omzetbelasting van toepassing. Dat houdt in dat de leverancier geen omzetbelasting in rekening brengt, maar wel recht heeft op aftrek van voorbelasting.

In een procedure voor de Hoge Raad was de vraag of een leverancier dient te beschikken over een btw-identificatienummer van zijn afnemer dat is afgegeven door de lidstaat van aankomst van de goederen als dat een andere lidstaat is dan de lidstaat van vestiging van de afnemer. Volgens hof Den Bosch is dat niet het geval. De Hoge Raad deelt deze opvatting.

Ter bestrijding van fraude, belastingontwijking en misbruik mogen zware verplichtingen worden opgelegd aan ondernemers. Wanneer een belastingplichtige niet zelf btw-fraude pleegt, kan hem het recht op aftrek of het nultarief alleen worden geweigerd wanneer vaststaat dat die belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij deelnam aan een keten van transacties waarin btw-fraude door een andere ondernemer werd gepleegd. Welke maatregelen de belastingplichtige moet nemen om te voorkomen dat hij betrokken raakt bij btw-fraude hangt af van de omstandigheden. Van de belastingplichtige mag echter niet gevraagd worden dat hij controleert of zijn leveranciers en/of afnemers aan hun fiscale verplichtingen voldoen. Dat geldt ook voor ondernemers die handelen in goederen die regelmatig onderwerp zijn van ketens waarin btw-fraude wordt gepleegd, zoals mobiele telefoons.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2021456, 19/01458 | 25-03-2021