De vergoeding voor een prestatie is in de omzetbelasting een subjectief begrip. Dat de prijs, die op een factuur in rekening is gebracht, ongebruikelijk laag is, heeft niet tot gevolg dat daar voor de heffing van omzetbelasting niet van moet worden uitgegaan.

Een bv heeft in augustus 2014 in Duitsland een auto gekocht voor € 48.319. De bv heeft voor de intracommunautaire verwerving van de auto € 10.147 aan omzetbelasting aangegeven en als voorbelasting in aftrek gebracht. De auto had schade, die voor een bedrag van € 22.903 inclusief
omzetbelasting is hersteld. Op 6 januari 2015 heeft de bv de auto verkocht aan haar dga voor een te betalen bedrag van € 15.000. Dat bedrag bestond voor € 14.053 aan rest-bpm, een netto bedrag belast met btw van € 783 en een bedrag van € 164 aan btw. Ter zake van deze verkoop is een verkapte dividenduitkering in aanmerking genomen van netto € 60.000.

De rechtbank is van oordeel dat sprake is van misbruik van recht, doordat de bv de vergoeding voor de levering van de auto kunstmatig laag heeft vastgesteld. Een belastingplichtige heeft het recht om zijn activiteiten zodanig te structureren dat de omvang van zijn belastingschuld wordt beperkt, maar deze bevoegdheid is niet onbegrensd. Bij misbruik van recht moet de transactie zo worden geherdefinieerd dat de situatie wordt hersteld zoals die zonder het misbruik zou zijn geweest. Het door misbruik verkregen voordeel dient te worden weggenomen. De herdefiniëring mag niet verder gaan dan nodig is voor de juiste heffing van omzetbelasting.

De rechtbank heeft bij dit oordeel rekening gehouden met het feit dat de bv ook in 2017 en 2018/2019 kostbare auto’s heeft gekocht en binnen afzienbare tijd heeft verkocht aan haar dga, telkens voor een bedrag van slechts € 15.000. De rechtbank heeft de vergoeding vastgesteld op het bedrag dat de dga daadwerkelijk heeft opgeofferd voor de verkrijging van de auto. De verkapte dividenduitkering is mede als vergoeding voor de levering van de auto aan de dga aangemerkt.

Hof Amsterdam heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20243591, 23/701 | 18-12-2024