Een bv heeft een auto aan haar dga verkocht voor € 2.205, vermeerderd met € 463,05 omzetbelasting. De marktwaarde van de auto bedroeg op het moment van de verkoop € 25.000. De Belastingdienst heeft in verband met deze transactie een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan de bv. Volgens de inspecteur moet voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting worden uitgegaan van de marktwaarde van de auto en niet van het factuurbedrag.
Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad uit 2021 oordeelt de rechtbank dat sprake is van een levering onder bezwarende titel. Tussen de levering van de auto en de ontvangen koopsom bestaat een rechtstreeks verband. Dat de koopsom aanzienlijk lager is dan de marktwaarde doet niet aan dat rechtstreekse verband af. De overeengekomen vergoeding van € 2.250 dient als uitgangspunt te worden genomen voor de maatstaf van de heffing van omzetbelasting.
In dit geval is geen sprake van misbruik van recht, aldus de rechtbank. De verkoop van de auto aan de dga was ingegeven door het feit dat de bv niet meer kon afschrijven op de auto en op de hoge fiscale bijtelling voor de dga. Dat met de verkoop is beoogd om waar mogelijk omzetbelasting te besparen, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van misbruik van recht.