Per 1 mei 2016 is het Douanewetboek van de Unie (DWU) in werking getreden als opvolger van het Communautair Douanewetboek (CDW). Volgens het CDW verjaarde een douaneschuld drie jaar na het ontstaan van de schuld. Een navordering van douanerechten moest onder het CDW dus binnen drie jaar na het ontstaan van de douaneschuld worden opgelegd. Het DWU schrijft voor dat de douaneautoriteiten een navorderingsaanslag eerst aankondigen, waarbij de schuldenaar een termijn van 30 dagen wordt gegund om te reageren op het voornemen tot navordering. De verjaringstermijn onder het DWU wordt verlengd met deze periode van 30 dagen.

De vraag in een procedure voor de Hoge Raad was op welk tijdstip een douaneschuld is verjaard wanneer die schuld voor de inwerkingtreding van het DWU is ontstaan. De douaneschuld ontstond op 1 juli 2013. De Belastingdienst/douane heeft op 1 juni 2016 meegedeeld voornemens te zijn tot navordering over te gaan door het sturen van een uitnodiging tot betaling. Conform de voorschriften van het DWU heeft de Belastingdienst een termijn van 30 dagen gehanteerd voor het geven van een reactie op het voornemen tot navordering. De uitnodiging tot betaling is op 18 juli 2016 verstuurd naar de schuldenaar. De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie EU. Uit het arrest van het Hof van Justitie EU volgt dat de bepalingen van het DWU van toepassing zijn op deze douaneschuld. De beginselen van rechtszekerheid en bescherming van het gewettigd vertrouwen verhinderen dat niet. De Hoge Raad heeft de andersluidende uitspraak van Hof Amsterdam vernietigd en geoordeeld dat de uitnodiging tot betaling tijdig is uitgereikt.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20211271, 18/01495bis | 16-09-2021