Een ontwikkelaar levert een zorgcomplex volledig afgewerkt en klaar voor gebruik (turnkey) op aan een investeerder. De btw die betrekking heeft op kosten van inrichting en afwerking brengt de ontwikkelaar in aftrek. De inspecteur weigert echter een deel van de aftrek. Hij stelt dat bepaalde kosten, zoals die voor meubels en technische voorzieningen, niet direct zijn toe te rekenen aan de belaste levering van het zorgcomplex. Volgens de inspecteur hangen deze kosten samen met vrijgestelde prestaties, zoals de toekomstige exploitatie als zorgcomplex voor dementiepatiënten.

De rechtbank verklaart het beroep van de ontwikkelaar ongegrond, maar in hoger beroep geeft het hof de ontwikkelaar gelijk. Het hof oordeelt dat de kosten voor de inrichting en voorzieningen onderdeel zijn van de stichtingskosten die rechtstreeks bijdragen aan de turnkey-oplevering van het pand. De toelichting van de ontwikkelaar tijdens de zitting is daarbij doorslaggevend. Het hof concludeert dat de kosten noodzakelijk zijn voor het volledig functioneren van het zorgcomplex. Zonder deze uitgaven zou het complex niet geschikt zijn voor gebruik door de eindgebruiker. 

Het hof verwerpt bovendien het argument van de inspecteur dat sprake zou zijn van misbruik van recht. In deze zaak is slechts één transactie aan de orde, zijnde de levering van het zorgcomplex. Aangezien deze levering belast is met omzetbelasting, komt de daaraan toerekenbare voorbelasting op grond van de wet voor aftrek in aanmerking. Er is geen sprake van een kunstmatige constructie.
 

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLI:NL:GHSHE:2025:1723 | 17-06-2025