De verhuur van onroerende zaken is in beginsel vrijgesteld van omzetbelasting. Er geldt een uitzondering voor het verstrekken van accommodatie in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen, die daar voor een korte periode verblijf houden.

Over de bepaling in de btw-richtlijn, waarin de vrijstelling van verhuur en de uitzondering op de vrijstelling is geregeld, heeft het Hof van Justitie EU het arrest Blasi gewezen. Het hof van Justitie EU merkt in dat arrest op, dat de duur van de accommodatieverstrekking een passend criterium vormt voor het onderscheid tussen belastbare en vrijgestelde verhuur. De Hoge Raad heeft met betrekking tot het begrip verstrekken van accommodatie als gemeenschappelijke kenmerk daarvan genoemd dat de tijdelijke bewoner niet belast is met de zorg voor de inventaris.

Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat geen sprake was van belaste verhuur van appartementen, die door de verhuurder nieuw waren aangeschaft met de intentie deze te verkopen. Door de slechte verkoopmarkt ten tijde van de aanschaf werd besloten tot tijdelijke verhuur. Blijkens de huurovereenkomsten waren de kosten van kleine herstellingen voor rekening van de huurders. Daarop baseerde het hof het oordeel dat de huurders belast waren met de zorg voor de inventaris. Het hof vond verder van belang dat de huurders zelf werden aangeslagen voor de gemeentelijke heffingen en de waterschapslasten en dat zij zelf contracten hebben afgesloten met een energiemaatschappij. Ook hebben de huurders zich ingeschreven bij de gemeente op het adres van het gehuurde appartement. Bij de verstrekking van accommodatie in het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf is dat niet gebruikelijk. De verhuurder is volgens het hof niet met deze sector in concurrentie getreden. Omdat de verhuur was vrijgesteld, heeft de verhuurder ten onrechte de omzetbelasting die drukte op de aanschaf van de appartementen in aftrek gebracht. Deze omzetbelasting is door de Belastingdienst nageheven.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20221280, 20/01069 | 21-02-2022