De rechtbank Noord-Holland heeft prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld over het berekenen van rente op achterstallen over de in een uitnodiging tot betaling opgenomen omzetbelasting. De uitnodiging tot betaling is op verzoek opgelegd omdat bij de invoer van goederen uit Rusland een te lage douanewaarde is uitgegaan. De inspecteur heeft rente over de aanvankelijk te weinig betaalde invoerrechten en omzetbelasting berekend. In geschil is of dat terecht is voor zover het de berekening van rente over de omzetbelasting betreft.

Uit het Douanewetboek van de Unie volgt dat de inspecteur rente in rekening brengt over de douaneschuld. Volgens de rechtbank volgt echter uit het Douanewetboek niet dat de omzetbelasting bij invoer onderdeel is van de douaneschuld. De Wet OB 1968 verklaart het Douanewetboek van overeenkomstige toepassing voor de heffing van omzetbelasting bij invoer.

De rechtbank heeft aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd of de verwijzing van de Wet OB 1968 naar het Douanewetboek van de Unie een rechtsgrond biedt om rente te berekenen over de omzetbelasting bij invoer, die wordt geheven via een uitnodiging tot betaling. De rechtbank wil van de Hoge Raad weten of het daarbij van belang is of de ondernemer, voor wie de goederen bestemd zijn, recht heeft op aftrek van voorbelasting. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de vragen door de Hoge Raad zijn beantwoord.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20234900, 20/6079 | 11-05-2023