De Hoge Raad heeft prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie EU over de uitleg van de Europese accijnsrichtlijn. De vragen hebben betrekking op de belastingvrijstelling voor brandstoffen die worden gebruikt voor de aandrijving van binnenvaartschepen.
De procedure heeft betrekking op gasolie in de tank van een binnenvaartschip die niet het voor de vrijstelling vereiste minimumgehalte aan merkstof Solvent Yellow 124 bevatte. Dat was bij een controle geconstateerd. De belastingautoriteiten beschikten niet over aanwijzingen dat de eigenaar, exploitant of de schipper betrokken waren bij accijnsfraude, misbruik of ontwijking van accijns. De Hoge Raad wil weten of de vrijstelling van accijns dan van toepassing is.
Als dat niet het geval is, wil de Hoge Raad weten of het feit dat gasolie niet het vereiste minimumgehalte aan Solvent Yellow 124 bevat, betekent dat de accijns uitsluitend ten tijde van de uitslag tot verbruik verschuldigd is geworden, wanneer vaststaat dat de gasolie afkomstig is van een brandstoffenleverancier die met toestemming van de belastingautoriteiten die gasolie met vrijstelling van accijns mag uitslaan tot verbruik.
Wanneer het Hof van Justitie EU deze vraag ontkennend beantwoordt, is de vraag of het evenredigheidsbeginsel zich ertegen verzet dat de verschuldigd geworden accijns wordt geheven van de schipper, die de accijnsgoederen voorhanden heeft, ook al had hij geen reden eraan te twijfelen dat de gasolie overeenkomstig de geldende bepalingen met vrijstelling van accijns werd geleverd.
Tot slot wil de Hoge Raad weten of het voor de beantwoording van de vorige vraag van belang is dat de schipper zijn functie niet in dienstbetrekking uitoefent maar tevens de eigenaar van het schip is.
De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie EU deze vragen heeft beantwoord.