Bij de verkrijging van een onroerende zaak is in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. Tot 1 januari 2021 bedroeg het reguliere tarief van de overdrachtsbelasting 6%. Voor woningen en aanhorigheden van woningen gold een lager tarief van 2%. Het begrip aanhorigheden is niet in de wet gedefinieerd. De Hoge Raad heeft met betrekking tot aanhorigheden overwogen dat daarvan sprake is als het onderdeel behoort bij de woning, daarbij in gebruik is en daaraan dienstbaar is. Het oorspronkelijke doel waarvoor het onderdeel is ontworpen en gebouwd is daarbij van belang, al kan een latere verbouwing de aard van het onderdeel wijzigen. Omdat het lage tarief een uitzondering is, dient de verkrijger van een onroerende zaak in een voorkomend geval aannemelijk te maken dat sprake is van aanhorigheden waarop het verlaagde tarief van toepassing is.

In verband met de verkrijging van een woonhuis met ondergrond, tuin en erf en twee schuren en een bedrijfskavel voldeden de verkrijgers 2% overdrachtsbelasting over de volledige koopsom. De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag op omdat over een deel van de verkrijging het destijds geldende reguliere tarief van 6% verschuldigd was. Het betrof de aangebouwde schuur met ondergrond, de bedrijfskavel en de bijschuur met ondergrond. Deze waren geen deel van de woning en evenmin als aanhorigheden bij de woning aan te merken. De meer verschuldigde overdrachtsbelasting bedroeg 4% van € 39.500 (de getaxeerde waarde van de betreffende onderdelen) = € 1.580.

Volgens de verkrijgers waren de aangebouwde schuur en de bijschuur met ondergrond wel aanhorigheden, omdat zij niet meer bedrijfsmatig gebruikt werden en dat ook niet meer mogelijk was. De Belastingdienst meende dat geen sprake was van aanhorigheden. De aangebouwde schuur was groter dan het woonhuis en kon daarom niet als ondergeschikt aan de woning worden gezien. Het enkele plaatsen van privéspullen in de schuren maakt deze nog niet tot aanhorigheden. De functie van de schuren valt niet te vergelijken met de functie van een schuur of opslagplaats ten dienste van een woning.

Niet in geschil was dat de schuren als bedrijfsgebouwen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn gebouwd en gebruikt. Deze onderdelen zijn later niet verbouwd. Ter zitting verklaarden de verkrijgers dat zij beide schuren niet gebruikten. Vanwege de afmetingen van de aangebouwde schuur vond de rechtbank slecht voorstelbaar dat deze ondergeschikt was aan de woning. Het feit dat de aangebouwde schuur en de bijschuur niet meer voor hun oorspronkelijke doel gebruikt kunnen worden en dat de aangebouwde schuur vanuit de woning bereikbaar is, maakt ze nog niet tot aanhorigheden bij de woning. De Belastingdienst heeft terecht het 6%-tarief van toepassing geacht op deze onderdelen.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20213603, LEE 20/2385 en 20/2386 | 01-08-2021