Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in 2020 geoordeeld dat de verkoper van enkele percelen bouwgrond als belastingplichtige voor de omzetbelasting is opgetreden. Het hof heeft een arrest van het Hof van Justitie EU als leidraad gehanteerd. In dat arrest merkt het Hof van Justitie EU op dat het aantal en de omvang van de verrichte verkopen niet van doorslaggevend belang is voor de beoordeling van ondernemerschap voor de omzetbelasting. Bepalend is of de betrokkene voor de verkoop van de onroerende zaken actief stappen heeft ondernomen door middelen in te zetten, die te vergelijken zijn met die welke een fabrikant, handelaar of dienstverrichter gebruikt. Het Hof van Justitie EU wijst daarbij op het bouwrijp maken van terreinen. Dat zijn activiteiten die niet passen bij het beheer van een privévermogen.
In de door Hof Arnhem-Leeuwarden behandelde zaak heeft de belanghebbende de gemeente meerdere keren benaderd om een bestemmingsplanwijziging te realiseren. Volgens het hof heeft de belanghebbende werkzaamheden verricht die zijn te vergelijken met die van een handelaar. De belanghebbende heeft de kassen, die op de verkochte grond stonden, gesloopt en zo grond opgeleverd, die direct klaar is voor woningbouw. De verrichte werkzaamheden zijn niet gebruikelijk voor een particulier, maar wel voor een marktdeelnemer die de beste omstandigheden creëert met het oog op de verkoop. Volgens het hof heeft de belanghebbende wegens de levering van bouwpercelen terecht omzetbelasting op aangifte voldaan.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de belanghebbende tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.