De btw-teruggaafregeling houdt in dat een ondernemer de btw op een factuur, die door zijn afnemer niet is betaald, kan terugvragen vanaf het moment waarop de vordering op de afnemer oninbaar is. Op basis van de wet ontstaat het recht op teruggaaf in ieder geval wanneer de factuur na één jaar nog niet is betaald. Mocht nadat de teruggaaf is verleend de vordering alsnog worden betaald, dan moet de ondernemer de ontvangen btw alsnog afdragen aan de Belastingdienst.
In de Tweede Kamer is gevraagd of de staatssecretaris van Financiën bereid is om de teruggavetermijn voor oninbare btw tijdelijk te verkorten van een jaar naar bijvoorbeeld drie maanden. De staatssecretaris ziet daar niets in. Verkorting van de termijn vereist een wijziging van de Wet op de omzetbelasting. In voorkomende gevallen is het, vooruitlopend op een wetswijziging, op grond van een beleidsbesluit mogelijk te handelen alsof de wetswijziging al tot stand gekomen is. Dat gebeurt wanneer het gaat om regelingen die gunstiger uitwerken dan de bestaande wettelijke bepalingen. Verkorting van de teruggavetermijn is voor de debiteur niet gunstiger dan de bestaande regeling. Daarom is een beleidsbesluit niet geschikt om een verkorting van de termijn vooruitlopend op een wetswijziging te regelen.