Een vrouw reist naar Turkije. In Turkije laat ze haar trouwring repareren nadat die was beschadigd bij een ongeval. Verder laat ze bij twee andere ringen de stenen vervangen. Bij de ring van haar moeder vervangt ze drie zirkonia steentjes door drie briljanten. Bij de ring voor haar zilveren huwelijk laat ze twee briljanten vervangen door één grotere briljant.
Invoerrechten
Bij terugkeer in Nederland loopt de vrouw op Schiphol door het groene poortje, waarmee ze aangeeft niets aan te geven te hebben. Tijdens een controle vindt de douane de ringen en stelt vast dat de vrouw ze had moeten aangeven. De douane legt haar een heffing op voor invoerrechten en omzetbelasting. De vrouw maakt bezwaar. Zij heeft de ringen immers in Nederland gekocht of geërfd. Zij is van mening dat de ringen kunnen worden aangemerkt als terugkerende goederen die vallen onder de vrijstelling van invoerrechten en omzetbelasting. De douane blijft echter van mening dat de wijzigingen aan de ringen niet voldoen aan de voorwaarden voor vrijstelling.
Zelfde staat
De rechtbank oordeelt dat de trouwring na reparatie in dezelfde staat terugkeert naar Nederland. Hiermee komt deze in aanmerking voor vrijstelling van invoerrechten en belasting. Voor de twee andere ringen, waarvan de stenen vervangen zijn, geldt deze vrijstelling niet. Het vervangen van steentjes gaat verder dan noodzakelijk voor herstel, revisie of behoud in goede staat. Dat is dus geen toegestane behandeling. Hierdoor zijn moeders ring en de ring voor het zilveren huwelijk niet in dezelfde staat teruggekeerd. De rechtbank besluit dat de douane correct heeft gehandeld door voor deze twee ringen invoerrechten en belasting te heffen op basis van de dagwaarde, ondanks dat deze voor de vrouw vooral emotionele waarde hebben.