Volgens de Wet op de omzetbelasting worden natuurlijke personen en lichamen, die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen, bij beschikking van de inspecteur voor de omzetbelasting als één ondernemer aangemerkt. Deze fiscale eenheid voor de omzetbelasting komt tot stand met ingang van de eerste dag van de volgende maand.

In een arrest uit 2005 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het niet van de wil van de betrokken belastingplichtigen of van de inspecteur afhangt of belastingplichtigen, als aan de voorwaarde van nauwe verbondenheid is voldaan, een fiscale eenheid vormen. Volgens dit arrest is het tijdstip waarop de belastingplichtigen verzoeken als één ondernemer te worden aangemerkt, niet van belang voor de bepaling van het ingangstijdstip van de fiscale eenheid. Dat geldt ook voor het tijdstip waarop door de inspecteur op een zodanig verzoek wordt beslist. De strekking van het arrest is dat een fiscale eenheid ontstaat op het tijdstip waarop belastingplichtigen in financieel, organisatorisch en economisch opzicht voldoende met elkaar zijn verweven. Deze uitleg is bevestigd in een arrest van de Hoge Raad uit 2006. Uit dit arrest blijkt dat belastingplichtigen ook voor tijdvakken in het verleden kunnen stellen dat zij een fiscale eenheid vormen. Daarvoor is niet vereist dat de betrokken belastingplichtigen in het verleden hebben gehandeld als waren zij een fiscale eenheid. In de in dat arrest behandelde casus hebben de betrokken belastingplichtigen in het tijdvak waarop de opgelegde naheffingsaanslag betrekking had, steeds afzonderlijk aangiften omzetbelasting ingediend. Zij hadden geen verzoek ingediend om als fiscale eenheid voor de omzetbelasting te worden aangemerkt.

In een procedure voor Hof Den Haag voerde de Belastingdienst aan, dat de arresten van de Hoge Raad uit 2005 en 2006 achterhaald zijn. Bij een richtlijnconforme uitleg van de nationale wet volgt dat de beschikking fiscale eenheid een constitutief vereiste is. Dat zou betekenen dat zonder beschikking geen fiscale eenheid voor de omzetbelasting kan bestaan. Het hof deelt deze uitleg niet. Uit de btw-richtlijn volgt niet dat een door de autoriteiten genomen beschikking een constitutief vereiste voor een fiscale eenheid is.

Subsidiair voerde de inspecteur aan dat zonder beschikking sprake kan zijn van een fiscale eenheid, maar alleen wanneer als zodanig is gehandeld. Een andere uitleg zou tot gevolg hebben dat belastingplichtigen de fiscale eenheid achteraf kunnen inroepen als dit tot een gunstiger resultaat leidt. Het hof vindt dat geen reden om af te wijken van de door de Hoge Raad gegeven uitleg dat de enkele verwevenheid volstaat.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20212160, BK-21/00144 tot en met BK-21/00148 | 27-10-2021