De verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is belast met overdrachtsbelasting. De levering van nieuwe onroerende zaken is belast met omzetbelasting. In die gevallen geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting. Discussie over de vraag of overdrachtsbelasting dan wel omzetbelasting is verschuldigd ontstaat vaak bij de levering van een onroerende zaak na verbouwing. Wanneer door de verbouwing in wezen een nieuw gebouw is ontstaan, is omzetbelasting verschuldigd.

Of in wezen een nieuw gebouw is ontstaan, moet worden beoordeeld aan de hand van wat er in bouwkundig opzicht met het bestaande gebouw is gebeurd. De verbouwing moet door wijzigingen in de bouwkundige constructie zo ingrijpend zijn dat daardoor een nieuw gebouw is ontstaan. Of dat het geval is, hangt af van de omstandigheden. Factoren zoals een functiewijziging, de identiteit, herkenbaarheid of naamsbekendheid van een gebouw voor en na de verbouwing kunnen aanwijzingen zijn voor de constatering dat een nieuw gebouw is ontstaan. Deze factoren zijn volgens de Hoge Raad echter niet doorslaggevend en evenmin noodzakelijk.

Hof Den Bosch heeft in een procedure geoordeeld dat de verbouwing van een oud fabriekspand niet tot een nieuw gebouw heeft geleid. Het hof vond van belang dat het geleverde deel van het verbouwde pand de identiteit van de voormalige fabriek heeft behouden en dat het gebouw nog steeds onder de naam van de oude fabriek bekend staat. Het feit dat bedrijfseconomische en bouwtechnische keuzes hebben geleid tot aanzienlijke constructieve aanpassingen en bijbehorende investeringen vond het hof niet van belang. Door niet de omvang van de bouwkundige veranderingen doorslaggevend te achten is het hof volgens de Hoge Raad uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. De werkzaamheden hebben geleid tot ‘in wezen nieuwbouw’ en dus tot een vervaardigd gebouw.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221609, 20/01344 | 10-11-2022