Een ondernemer die handelt in gebruikte auto's, past de margeregeling toe voor de omzetbelasting. De Belastingdienst stelt dat de ondernemer niet voldoet aan de administratieve vereisten voor deze regeling. Details met betrekking tot de in- en verkoopfacturen worden niet vastgelegd en zijn niet terug te vinden in de administratie. Op die manier kan er geen aansluiting worden gemaakt tussen de opbrengsten volgens de boekingen, de bescheiden en de gedane aangiften omzetbelasting.

De ondernemer verzamelt alle documenten en stuurt deze periodiek naar zijn adviseur, zonder zelf boekingen te maken. Vanwege zijn analfabetisme vertrouwt hij volledig op zijn adviseur voor de administratie. De adviseur, die niet met computers kan omgaan, noteert handmatig de bedragen voor de aangiften omzetbelasting. Hij vindt het onnodig om een uitgebreide administratie op te zetten vanwege de kleine omvang van de onderneming. De adviseur bewaart alle papieren met de relevante bedragen in ordners.

Wettelijk gezien moet een ondernemer die de margeregeling toepast aannemelijk maken dat hij aan de voorwaarden voldoet. Hij kan het bewijs leveren door het overleggen van een toereikende inkoopverklaring of inkoopfactuur. Op de inkoopverklaring moet het volgende zijn vermeld:

  • de dag waarop de levering wordt verricht;
  • naam en adres van de wederverkoper;
  • naam en adres van de leverancier;
  • een duidelijke omschrijving van het geleverde goed en, voor zover het een motorrijtuig betreft, tevens het kenteken;
  • de hoeveelheid van de geleverde goederen;
  • het bedrag dat aan de leverancier ter zake van de levering is of moet worden voldaan;
  • een verklaring van de leverancier dat hij ter zake van de levering aan hem van het goed in het geheel geen belasting in aftrek heeft gebracht.

Het hof oordeelt dat de ondernemer niet aan zijn bewijslast voldoet en bevestigt de naheffingsaanslag van de Belastingdienst. Het hoger beroep van de ondernemer wordt ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt daarmee bevestigd.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLI:NL:GHARL:2025:1272 | 03-03-2025