Rechtspersonen die tot een fiscale eenheid (FE) btw behoren, hoeven geen omzetbelasting in rekening te brengen voor onderlinge prestaties. Voorwaarde is dat zij in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig met elkaar zijn verweven, dat zij een eenheid vormen. Een stichting die 51% van de aandelen en de daarbij behorende stemrechten houdt in een dochter-bv, vormt volgens de inspecteur geen FE met die dochter. Er is geen sprake van financiële verwevenheid, omdat de stichting niet beschikt over de meerderheid van de materiële zeggenschap in de dochter-bv.
Geschillenregeling
Het beleid van de dochter-bv wordt mede bepaald door een samenwerking tussen de stichting en een andere vennootschap. Cruciaal hierbij is een geschillenregeling in de samenwerkingsovereenkomst. De geschillenregeling bepaalt dat alle geschillen tussen de stichting en de medeaandeelhouder eerst in onderling overleg moeten worden opgelost. Als er geen oplossing wordt bereikt, wordt het geschil voorgelegd aan een scheidsgerecht dat het besluit neemt in plaats van de partijen zelf.
Dit scheidsgerecht bestaat uit drie arbiters. Eén benoemd door de stichting, één door de vennootschap, en een derde arbiter als voorzitter, benoemd door de eerste twee arbiters. Wanneer de twee benoemde arbiters niet tot een overeenstemming komen over de derde arbiter, wijst de rechtbank een voorzitter aan. Het scheidsgerecht kan alle geschillen behandelen die voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst en neemt bindende beslissingen. Hierdoor kan de stichting in geval van onenigheid niet zelfstandig haar wil opleggen aan de dochter-bv. De uiteindelijke zeggenschap over dergelijke geschillen ligt bij het scheidsgerecht. Dit beperkt de invloed van de stichting, wat mede leidt tot het oordeel dat er geen sprake is van financiële verwevenheid.