Schijnzelfstandigheid
In 2016 is de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) ingevoerd. Met deze wet zijn de verklaringen arbeidsrelatie (VAR) afgeschaft. De wet DBA heeft geleid tot onrust en discussie, met als gevolg de instelling van een handhavingsmoratorium. De Belastingdienst kon als gevolg daarvan bij opdrachtgevers alleen bij kwaadwillendheid corrigeren op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen. Het handhavingsmoratorium is een aantal keren aangepast.
Per 1 januari 2025 is het handhavingsmoratorium beëindigd. Met ingang van die datum gelden bij de handhaving op de kwalificatie van de arbeidsrelatie voor de loonheffingen de normale regels voor het opleggen van correctieverplichtingen, naheffingsaanslagen en boetes. Correcties met terugwerkende kracht gaan niet verder dan tot de datum van de opheffing van het handhavingsmoratorium, tenzij sprake is van kwaadwillendheid of als een eerder gegeven aanwijzing niet is opgevolgd. De ‘zachte landing’, waarbij boetes en strengere handhaving tijdelijk worden uitgesteld, geldt nog tot eind 2025 als overgangsperiode. Per januari 2026 vervalt deze regeling, gevolgd door een volledig herstel van handhavingsbevoegdheden.
Als de Tweede en Eerste Kamer instemmen, treedt op 1 juli 2026 de Wet verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (Vbar) in werking. De Vbar verduidelijkt de criteria over wanneer iemand werknemer is en wanneer iemand als zelfstandige werkt, maar wijzigt ze inhoudelijk niet ten opzichte van de nu geldende gerechtelijke uitspraken.
Daarnaast kunnen zzp’ers die minder dan € 36 per uur verdienen straks stellen werknemer te zijn en een beroep doen op de bijbehorende rechten. Als de zzp’er een beroep op het vermoeden heeft gedaan, dan is het aan de opdrachtgever om aan te tonen dat er toch geen sprake is van een arbeidsovereenkomst en dat er als zelfstandige wordt gewerkt. Het uurtarief waaronder het rechtsvermoeden geldt, wordt ieder jaar aangepast aan de stijging van het minimumloon. Het bedrag wordt naar boven afgerond op hele euro’s.
Bijtelling
Voor het privégebruik van een auto van de zaak moet een bijtelling bij het loon van de werknemer worden gedaan. De standaardbijtelling bedraagt 22% van de catalogusprijs van de auto. Voor een in 2025 aangeschafte nieuwe elektrische auto bedraagt de bijtelling 17% over de eerste € 30.000 van de catalogusprijs. Voor het meerdere geldt de reguliere bijtelling van 22%. Deze bijtellingspercentages gelden voor in het kalenderjaar nieuw aangeschafte auto’s en gelden gedurende 60 maanden. Vanaf 2026 vervalt de korting en bedraagt de bijtelling 22%. Voor auto’s van voor 2017 bedraagt de standaardbijtelling niet 22 maar 25%.
Youngtimer
Werknemers en ondernemers die een zakelijke auto rijden die minimaal 15 jaar oud is (youngtimer) betalen een bijtelling van 35% over de dagwaarde van de auto, in plaats van 22% bijtelling over de nieuwprijs. Dit resulteert vaak in een aanzienlijk lager bijtellingsbedrag, aangezien de dagwaarde doorgaans lager is dan de oorspronkelijke cataloguswaarde.
Fiets
Als een werknemer een fiets ter beschikking heeft gekregen van zijn werkgever, dan moet voor het privégebruik van de fiets een bijtelling bij het loon plaatsvinden. Er geldt een forfaitaire bijtelling van 7% van de cataloguswaarde van de fiets op jaarbasis. De regeling geldt voor gewone fietsen, e-bikes en speedpedelecs, ongeacht of de werknemer de fiets daadwerkelijk privé gebruikt.
Tip! Als de fiets niet of hooguit incidenteel (minder dan 10%) bij de woning van de werknemer wordt gestald, bedraagt de bijtelling nihil (met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020).
RVU structureel
De tijdelijke fiscale drempelvrijstelling voor regelingen voor vervroegde uittreding (RVU) blijft ook na 2025 in stand. Deze vrijstelling houdt in dat als een werknemer maximaal drie jaar voor de AOW-leeftijd stopt, de werkgever tot een bedrag gelijk aan de AOW-uitkering geen pseudo-eindheffing hoeft te betalen over de uitkering die wordt betaald aan deze werknemer. Het huidige drempelbedrag wordt met € 300 bruto per maand verhoogd. Boven de vrijstellingsgrens zijn werkgevers een pseudo-eindheffing verschuldigd. Het tarief van de pseudo-eindheffing voor een RVU boven de RVU-drempelvrijstelling wordt stapsgewijs verhoogd van 57,7% in 2026 naar 64% in 2027 en tot 65% vanaf 2028.
Versobering ETK en 30%-regeling
Voor werkgevers bestaat de mogelijkheid om werknemers de extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking onbelast te vergoeden. Voor de onbelaste vergoeding van deze kosten zijn er twee regelingen: een forfaitaire regeling (de expat- of 30%-regeling) en een regeling op basis van de werkelijke extraterritoriale kosten (de ETK-regeling). Vanaf 1 januari 2026 kunnen de volgende werkelijke kosten niet langer onbelast worden vergoed:
- extra kosten van levensonderhoud (gas, water, licht, nutsvoorzieningen);
- extra gesprekskosten met het land van herkomst.
De expatregeling blijft grotendeels onaangetast, behalve de eerder aangekondigde verlaging van het forfaitaire percentage van 30 naar 27 per 1 januari 2027.
Let op! Sinds 1 januari 2025 kan er niet meer gekozen worden voor partiële buitenlandse belastingplicht. Er geldt wel nog overgangsrecht. Wie voor 2024 gebruikmaakte van de expatregeling (30%-regeling), kan nog tot en met 2026 gebruikmaken van de partiële buitenlandse belastingplicht. Zij worden dan voor box 2 en box 3 gezien als buitenlandse belastingplichtige.