Een fiscale eenheid voor de omzetbelasting omvatte twee stichtingen, die ieder een ziekenhuis exploiteren. Beide ziekenhuizen werkten met medisch specialisten en zorgpersoneel in loondienst en met vrijgevestigde medisch specialisten. De vrijgevestigde specialisten waren verenigd in een medisch specialisten coöperatief (msc). De stichtingen en de msc’s hebben hun samenwerking in raamovereenkomsten vastgelegd. Daarin is onder meer afgesproken dat de betrokken stichting een aansprakelijkheidsverzekering afsluit, die mede dekking biedt ten behoeve van het msc, tegen doorbelasting van een deel van de premie. De vraag in een procedure is of over de doorbelasting van de premie omzetbelasting is verschuldigd.
Hof Amsterdam is van oordeel dat de fiscale eenheid door het afsluiten van de verzekering en het doorbelasten van een deel van de kosten daarvan diensten onder bezwarende titel aan de msc’s heeft verricht. Het hof heeft het beroep op het leerstuk van kosten voor gemene rekening afgewezen, omdat niet aannemelijk is dat vooraf verdeelsleutels zijn vastgesteld voor de kosten.
Het hof honoreert wel het beroep van de fiscale eenheid op de vrijstelling voor handelingen ter zake van verzekering. Het hof verwijst daartoe naar het arrest Card Protection Plan van het Hof van Justitie van de EU uit 1999 en het arrest BGŽ Leasing uit 2013. De diensten van de fiscale eenheid komen erop neer dat zij aan de msc’s verzekeringsdekking heeft verschaft door gebruik te maken van de diensten van een verzekeraar, die het verzekerde risico op zich heeft genomen, in het kader van een collectieve verzekering. Volgens het hof mag voor de toepassing van de vrijstelling niet de eis worden gesteld dat de doorberekende premie een-op-een gelijk is aan het door de verzekeraar opgegeven deel van die premie, dat betrekking heeft op de risico’s van de msc’s.