De Wet op de omzetbelasting 1968 kent een vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale of culturele aard. Welke leveringen en diensten onder de vrijstelling vallen, wordt bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Aan de vrijstelling zijn twee voorwaarden verbonden. De ondernemer mag geen winst beogen en er mag geen verstoring van de concurrentieverhoudingen optreden ten opzichte van ondernemers die wel winst beogen. De vrijstelling is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968. In een bijlage bij het Uitvoeringsbesluit is bepaald dat voor bepaalde instellingen de voorwaarde, dat geen winst wordt beoogd, niet geldt.

De Hoge Raad heeft in een arrest van 14 april 2023 geoordeeld dat deze bepaling onverbindend is en buiten toepassing dient te blijven. Gevolg is dat instellingen die winst beogen zijn uitgesloten van de vrijstelling. Vooruitlopend op een mogelijke aanpassing van de Wet heeft de staatssecretaris van Financiën goedgekeurd dat de uitzondering op de voorwaarde wordt gehandhaafd voor de aangewezen winst beogende instellingen. Het besluit waarin de goedkeuring is opgenomen is op 20 april 2023 in werking getreden.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2023-9003, Staatscourant 2023, Nr. 12111 | 18-04-2023