De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft conclusie genomen in een procedure over de vraag of een ingrijpende verbouwing van een kantoorpand kan worden aangemerkt als 'in wezen nieuwbouw' voor de toepassing van de samenloopvrijstelling van overdrachtsbelasting en omzetbelasting. De belanghebbende, die aandelen in een onroerendezaakrechtspersoon heeft gekocht, stelt dat de verbouwing van het pand zo ingrijpend is geweest dat het als nieuwbouw moet worden beschouwd, waardoor de verkrijging vrijgesteld zou zijn van overdrachtsbelasting.
De Rechtbank Noord-Holland oordeelde dat het pand, ondanks de aanzienlijke investeringen en verbeterde verhuurmogelijkheden, constructief niet ingrijpend was gewijzigd. De fundering en het bouwskelet zijn grotendeels intact gebleven, waardoor geen nieuw vervaardigde onroerende zaak is ontstaan. Hof Amsterdam bevestigde dit oordeel en baseerde zich op eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, waarin is bepaald dat alleen significante wijzigingen in de bouwkundige constructie kunnen leiden tot de conclusie dat een verbouwing zo ingrijpend is dat in wezen nieuwbouw is ontstaan.
In cassatie herhaalt de belanghebbende haar standpunt, verwijzend naar recente rechtspraak van het Hof van Justitie EU, met name de arresten Kozuba en Promo 54. Volgens de belanghebbende volgt uit deze arresten dat de Nederlandse invulling van het begrip 'vervaardiging' te strikt is en dat ook minder ingrijpende verbouwingen als nieuwbouw kunnen worden aangemerkt.
De AG wijst erop dat de arresten Kozuba en Promo 54 niet specifiek betrekking hebben op de vraag die in deze zaak voorligt. De AG ziet geen reden voor de Hoge Raad om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU te stellen. Naar zijn mening blijft de Nederlandse invulling van 'in wezen nieuwbouw' binnen de kaders van het EU-recht.
De conclusie strekt tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.