Uitgangspunt van de Europese btw-richtlijn is dat een verlaagd tarief niet kan worden toegepast op elektronisch verrichte diensten. Door een wijziging van de btw-richtlijn is vanaf 4 december 2018 een uitzondering hierop mogelijk voor downloadbare e-books. Voor e-books op een fysieke drager kon het verlaagde tarief al worden toegepast. Nederland heeft per 1 januari 2020 het verlaagde tarief voor downloadbare e-books ingevoerd.
De advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft conclusie genomen in een procedure over de vraag of het verlaagde tarief ook in 2019 moet worden toegepast. Voor de wijziging van de richtlijn heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) het arrest RPO gewezen. In dat arrest heeft het HvJ geoordeeld dat digitale publicaties op fysieke dragers en langs elektronische weg geleverde digitale publicaties soortgelijke producten zijn. Deze zouden in beginsel gelijk moeten worden behandeld voor btw-doeleinden. Voor de destijds bestaande ongelijke behandeling bestond volgens het HvJ een rechtvaardiging door de noodzaak van een uniforme en eenvoudig toepasbare regel voor alle elektronische diensten.
De belanghebbende is van mening dat Nederland zonder rechtvaardiging het neutraliteitsbeginsel heeft geschonden door het verlaagde tarief niet al in 2019 toe te passen op downloadbare e-books. De rechtvaardigingsgrond van het arrest RPO gaat volgens de belanghebbende niet meer op. De AG deelt de opvatting van de belanghebbende. Volgens de AG is onverenigbaar met het beginsel van gelijke behandeling dat de Uniewetgever aan de lidstaten de keuze heeft gelaten om een verschil in toepassing van het verlaagde btw-tarief in stand te houden.
De conclusie strekt tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJ over de geldigheid van de gewijzigde richtlijn. De eerste vraag is of de gewijzigde btw-richtlijn ongeldig is door de lidstaten de beslissingsruimte te geven een verlaagd btw-tarief toe te passen op de e-books op fysieke dragers of op downloadbare e-books of op beide. De tweede vraag is of, als de lidstaten deze beslissingsruimte niet of alleen onder voorbehoud van een objectieve rechtvaardiging hebben, een lidstaat zich ter rechtvaardiging van het verschil in behandeling kan beroepen op de tijd die nodig is om de nationale wetgeving aan te passen.