De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit over vaste inrichtingen voor de omzetbelasting gewijzigd. De wijzigingen houden verband met het arrest van het Hof van Justitie EU in de zaak Danske Bank (C-812/19).
Aan het besluit is toegevoegd een uitleg van het begrip ‘fiscale eenheid’. Dit begrip is beperkt tot fiscale eenheden die zich bevinden in een lidstaat van de Europese Unie.
Uitgangspunt is dat tussen een hoofdhuis en een vaste inrichting geen prestaties plaatsvinden in het economisch verkeer omdat zij samen één ondernemer voor de omzetbelasting vormen. Er geldt een uitzondering voor de situatie waarin het hoofdhuis of de vaste inrichting deel uitmaakt van een fiscale eenheid in een lidstaat. Prestaties tussen een tot zo’n fiscale eenheid behorend hoofdhuis of vaste inrichting en een buiten die lidstaat gevestigde vaste inrichting respectievelijk hoofdhuis zijn dan onderworpen aan de heffing van btw. Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EU volgt dat een fiscale eenheid in een lidstaat territoriaal is begrensd. Dit houdt in dat tot een fiscale eenheid in een lidstaat alleen kunnen behoren ondernemers die in die lidstaat zijn gevestigd en een vaste inrichting in diezelfde lidstaat van een ondernemer die buiten die lidstaat is gevestigd. Een arrest van de Hoge Raad uit 2002 over deze materie heeft in verband hiermee zijn belang verloren.
Het besluit treedt op 1 januari 2024 in werking om de betrokken ondernemers de gelegenheid te bieden om zich te kunnen voorbereiden op de wijziging.