Hof Den Bosch heeft een aan een werknemer opgelegde naheffingsaanslag accijns vernietigd. De naheffingsaanslag is opgelegd voor het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. 

In de strafzaak heeft het hof de werknemer vrijgesproken van het opzettelijk voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Uit de strafzaak is niet duidelijk geworden of het hof het Unierechtelijke begrip ‘voorhanden hebben’ volgens het Unierecht heeft uitgelegd. Dit laat de mogelijkheid open dat de vrijspraak niet (alleen) berust op het ontbreken van voorwaardelijk opzet, maar (ook) op de feitelijke vaststelling dat de werknemer de onveraccijnsde accijnsgoederen niet voorhanden heeft gehad. In de belastingzaak mag het hof, gelet op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, geen twijfel doen ontstaan over de juistheid van de vrijspraak. Daarom volgt het hof een aantal feitelijke vaststellingen van de strafkamer, waarop de vrijspraak is gebaseerd. De werknemer heeft gehandeld binnen de grenzen van de hem door zijn werkgever toevertrouwde taken, en deze uitgevoerd volgens de hem gegeven instructies. Daarvan uitgaande moet naar het oordeel van het hof het doen en nalaten van de werknemer worden toegerekend aan zijn werkgever. Dat heeft tot gevolg dat de werknemer niet degene is geweest die de onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20233899, 22/00109 | 21-11-2023