Een man dient een aangifte omzetbelasting in voor het derde kwartaal van 2022. Niet lang daarna legt de Belastingdienst hem een naheffingsaanslag en een boetebeschikking op wegens het niet betalen van de verschuldigde belasting. Vlak vóórdat deze naheffingsaanslag wordt opgelegd, betaalt de man alsnog.
Enkele weken later vermindert de Belastingdienst de naheffingsaanslag en de boetebeschikking tot nihil. Desondanks legt de Belastingdienst opnieuw een boetebeschikking op, ditmaal vanwege het niet tijdig betalen van dezelfde belasting. Dit is een schending van het ne-bis-in-idem-beginsel, omdat het om dezelfde overtreding gaat.
De man maakt bezwaar tegen deze tweede boete. De inspecteur verklaart het bezwaar gegrond en vernietigt de boetebeschikking. Toch kent de inspecteur slechts een forfaitair bedrag toe als kostenvergoeding en wijst hij het verzoek om een volledige vergoeding van de kosten af. De man besluit daarop in beroep te gaan.
De rechtbank oordeelt dat het opleggen van de tweede boetebeschikking verwijtbaar onrechtmatig was en dat de man hierdoor gedwongen werd om bezwaar te maken. Door dit onzorgvuldig handelen ontstaat een bijzondere omstandigheid die een hogere kostenvergoeding rechtvaardigt. De rechtbank verhoogt de vergoeding tot € 1.700.