Een ondernemer heeft recht op teruggaaf van door hem voldane omzetbelasting als hij geheel of gedeeltelijk niet wordt betaald voor een door hem verrichte levering of dienst. Deze bepaling vloeit voort uit het beginsel dat de maatstaf van heffing voor de omzetbelasting de werkelijk ontvangen tegenprestatie is.
De vraag in een procedure voor Hof Den Bosch was of een ondernemer, die telefonieabonnementen en mobiele telefoons verkoopt, recht heeft op teruggaaf van omzetbelasting. Een deel van de verkochte telefoons wordt gefinancierd met een door de ondernemer verstrekt krediet, dat maandelijks wordt afgelost. De gevraagde teruggaaf heeft betrekking op door klanten niet betaalde maandelijkse termijnen van hun toestelkrediet. De ondernemer is een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, bestaande uit meerdere bv’s. Het telefoonabonnement werd geleverd door een andere bv dan de bv die het toestelkrediet verstrekte. De klant kreeg een factuur van de leverancier van het abonnement, waarop zowel de kosten van het abonnement als de maandelijkse aflossing van het krediet vermeld werden. Eerder in de procedure oordeelde de rechtbank dat er geen recht op teruggaaf bestaat, omdat kredietverlening is vrijgesteld van omzetbelasting.
In hoger beroep oordeelde het hof anders. Het hof is van oordeel dat de ondernemer de vergoeding voor de levering van het toestel niet geheel heeft ontvangen. Door het bestaan van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting wordt geen onderscheid gemaakt tussen de bv’s die daartoe behoren. De fiscale eenheid heeft over de totale vergoeding, die zij voor een telefoon moet krijgen, omzetbelasting betaald aan de Belastingdienst. Als zij de vergoeding geheel of gedeeltelijk niet krijgt, ontvangt de Belastingdienst meer omzetbelasting dan de fiscale eenheid ontvangt. Dat is in strijd met de Btw-richtlijn. De fiscale eenheid heeft daarom recht op teruggaaf van omzetbelasting.