Een vaste inrichting is volgens de Europese Uitvoeringsverordening nr. 282/2011 iedere andere inrichting dan de hoofdzetel van de bedrijfsuitoefening, die gekenmerkt wordt door voldoende duurzaamheid en een geschikte structuur.

De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag omzetbelasting op aan een buitenlandse ondernemer in verband met de aanwezigheid van een vaste inrichting in Nederland. Het bestaan van een vaste inrichting, van waaruit de ondernemer leveringen had verricht in Nederland, moest door de Belastingdienst aannemelijk gemaakt worden. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden volstond de beschrijving van de inrichting van het bedrijfsadres van de ondernemer in Nederland en van de werkzaamheden die daar werden verricht als bewijs voor het bestaan van een vaste inrichting. De locatie omvatte niet alleen een opslagruimte, maar ook een kantoorruimte. Vanuit deze locatie verzorgde de ondernemer leveringen. Vanwege de aanwezigheid van een vaste inrichting was de verleggingsregeling voor de omzetbelasting niet van toepassing. De ondernemer was omzetbelasting verschuldigd over zijn in Nederland behaalde omzet.

De Belastingdienst heeft de Nederlandse omzet van de ondernemer gebaseerd op de in het systeem van intracommunautaire transacties opgenomen verwervingen.

Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20197089, 18/00422 | 26-09-2019