Ondernemers hebben recht op aftrek van de omzetbelasting die andere ondernemers in rekening brengen bij de levering van goederen of diensten. De aftrek geschiedt naar rato van het gebruik van de goederen en diensten voor met omzetbelasting belaste prestaties van de ondernemer. Het deel van de voorbelasting dat voor aftrek in aanmerking komt wordt vastgesteld aan de hand van de verhouding van belaste omzet en totale omzet. Het afstoten van investeringsgoederen die de ondernemer in zijn bedrijf heeft gebruikt blijft buiten beschouwing bij de bepaling van de omzet voor de berekening van de aftrek van voorbelasting. Volgens rechtspraak van het Hof van Justitie EU geldt de uitsluiting van deze omzet voor ongebruikelijke activiteiten van de ondernemer. Het Hof van Justitie EU merkte de verkoop van auto’s door een leasemaatschappij na afloop van het leasecontract aan als een gewone activiteit van de leasemaatschappij.

In een procedure voor de rechtbank was in geschil of de verkoop van onroerende zaken door een exploitant van onroerende zaken tot de gebruikelijke economische activiteiten van de onderneming behoorde. De rechtbank was van oordeel dat de verkoop onlosmakelijk verbonden was met de gebruikelijke economische activiteiten van de onderneming en daarvan structureel onderdeel uitmaakte. De exploitant verkocht in de jaren 2006 tot en met 2008 vijf panden, vier appartementen en vier percelen grond. In eerdere jaren werden met enige regelmaat onroerende zaken verkocht en in latere jaren incidenteel. Volgens de rechtbank kon dit niet als incidenteel of eenmalig worden beschouwd, ook al was er in sommige gevallen sprake van bijkomende omstandigheden. De Belastingdienst heeft de pro rata berekening van de voorbelasting terecht gecorrigeerd door rekening te houden met de omzet die werd behaald met de verkoop van onroerende zaken.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20196113, | 30-01-2020