Ondernemers kunnen de omzetbelasting, die door andere ondernemers in rekening is gebracht, in aftrek brengen voor zover de belasting betrekking heeft op goederen en diensten die worden gebruikt voor belaste prestaties van de ondernemer. Voor de aftrek van omzetbelasting over investeringsgoederen geldt een herzieningsregeling, op grond waarvan de oorspronkelijk toegepaste aftrek wordt herzien indien deze hoger of lager is dan de aftrek waarop de ondernemer recht heeft.  Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip waarop het goed wordt geleverd of de dienst wordt verricht.

Het Hof van Justitie EU heeft geoordeeld dat de herzieningsregeling ook mag worden toegepast door een publiekrechtelijk lichaam, zoals een gemeente, dat een onroerend investeringsgoed heeft aangekocht voor overheidsprestaties en dit later voor ondernemershandelingen is gaan gebruiken. Bij de aankoop was de in rekening gebrachte omzetbelasting niet in aftrek gebracht. Het Hof van Justitie EU wijst erop dat bepalend is of het publiekrechtelijk lichaam op het moment van aanschaf handelde als ondernemer voor de omzetbelasting. Is dat niet het geval, dan is er geen recht op aftrek van voorbelasting en ook geen recht op latere herziening van de aftrek. In het door het Hof van Justitie EU beoordeelde geval was de gemeente al ondernemer voor de omzetbelasting en had de gemeente bij de verwerving van het onroerende investeringsgoed niet gehandeld als overheid.

Van belang is dat het investeringsgoed zowel voor belaste als voor niet-belaste handelingen kon worden gebruikt en dat het publiekrechtelijke lichaam niet heeft uitgesloten dat het investeringsgoed bestemd was voor een belaste handeling, ook al is het voornemen om het goed te bestemmen voor belaste handelingen niet uitdrukkelijk uitgesproken.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | C 140/17 | 07-08-2018