De Hoge Raad heeft een arrest gewezen over naheffing van accijns in geval van een eerder verleende teruggave aan een vergunninghouder voor een accijnsgoederenplaats. De inspecteur had de teruggegeven accijns nageheven omdat de eigenaar van de goederen onjuiste gegevens had aangeleverd, waarop de teruggaaf was gebaseerd.

De Wet op de accijns kent de mogelijkheid van teruggave op verzoek van accijns voor accijnsgoederen die binnen een accijnsgoederenplaats zijn gebracht. Het gaat om teruggave van het bedrag aan accijns dat voor de betreffende producten in het verleden is voldaan. In het Uitvoeringbesluit accijns is bepaald dat de vergunninghouder van de accijnsgoederenplaats waarnaar de goederen zijn overgebracht aanspraak kan maken op deze teruggave. Dat gebeurt door het bedrag waarvoor hij aanspraak op teruggave maakt in mindering te brengen op het bedrag aan accijns dat de vergunninghouder op aangifte moet voldoen.

De inspecteur heeft de bevoegdheid om een teruggegeven bedrag aan accijns na te heffen als voor de accijnsgoederen, waarop dat bedrag betrekking heeft, niet eerder accijns is voldaan. De vergunninghouder heeft dan geen recht op de teruggave en heeft door die teruggave toch te verwerken te weinig accijns op aangifte voldaan. Dat geldt ook als de vergunninghouder accijnsgoederen binnen zijn accijnsgoederenplaats heeft gebracht die toebehoren aan een derde en hij de teruggave heeft gebaseerd op door die derde verstrekte gegevens. Naheffing kan ook plaatsvinden als de vergunninghouder te goeder trouw is geweest en zorgvuldig heeft gehandeld en hij als gevolg van accijnsfraude door een derde niet wist en ook niet kon weten dat niet eerder accijns was voldaan.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20191861, 18/00474 | 05-12-2019