Als fiscale eenheid voor de omzetbelasting worden aangemerkt in Nederland gevestigde ondernemers die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven dat zij een eenheid vormen. Volgens de tekst van de wetsbepaling is de onderlinge verwevenheid van de ondernemers bepalend voor het aanmerken als fiscale eenheid.

In een procedure voor de Hoge Raad voerde de staatssecretaris van Financiën aan dat geen economische verwevenheid kan bestaan tussen een ondernemer, die vrijwel uitsluitend niet-economische handelingen verricht en een ondernemer, die nagenoeg uitsluitend presteert ten behoeve van de niet-economische activiteiten van de eerstgenoemde ondernemer. Volgens de staatssecretaris kan alleen sprake zijn van nauwe economische betrekkingen tussen ondernemers indien en voor zover het gaat om economische activiteiten van de beoogde fiscale eenheid. De Hoge Raad wijst deze visie af. Noch de tekst van de wet, noch het doel of de strekking van de wetsbepaling biedt steun voor deze opvatting van de staatssecretaris. Ook prestaties die een ondernemer jegens een andere ondernemer verricht en die dienstbaar zijn aan niet-economische activiteiten van de andere ondernemer moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of tussen beide ondernemers economische verwevenheid bestaat.

Volgens de Hoge Raad is sprake van onderlinge economische verwevenheid indien de activiteiten van de ene ondernemer in hoofdzaak ten behoeve van de andere ondernemer worden uitgeoefend.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20191112, Nr. 17/03702 | 01-08-2019