De vraag is een procedure bij de Hoge Raad is hoe recht op aftrek van voorbelasting moet worden bepaald in het geval een ondernemer goederen en diensten aanschaft, die hij gebruikt voor belaste handelingen en voor handelingen buiten het bereik van de omzetbelasting. De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft daar een conclusie aan gewijd.

De procedure heeft betrekking op de exploitatie van sportzalen. Deze sportzalen worden gratis aan basisscholen ter beschikking gesteld voor de gymles en verhuurd aan sportverenigingen en scholen voor voortgezet onderwijs. De terbeschikkingstelling aan basisscholen valt buiten het bereik van de omzetbelasting. De verhuur is belast met omzetbelasting. De exploitant heeft de aftrek van omzetbelasting bepaald aan de hand van het aantal uren dat de sportzalen gebruikt worden voor belaste handelingen en het totaal aantal gebruiksuren. Inzet van het geschil is of de uren waarin de sportzalen niet worden gebruikt als belast gebruik kunnen worden aangemerkt. Dat zou leiden tot een hogere aftrek van voorbelasting. De rechtbank en het gerechtshof hebben dat standpunt afgewezen.

De wettelijke regeling is bedoeld voor de bepaling van het recht op aftrek van voorbelasting voor goederen die worden gebruikt voor belaste prestaties en voor vrijgestelde prestaties. Volgens de A-G moet deze regeling niet zo worden uitgelegd dat deze ook ziet op de aftrek bij gemengd gebruik voor belaste handelingen en handelingen die buiten het bereik van de omzetbelasting vallen. Het is de taak van de rechter om hiervoor een oplossing te bieden. De rechter moet dan aansluiten bij de regels die gelden voor gemengd gebruik bij belaste en vrijgestelde handelingen. Dit betekent dat in de eerste plaats de omzetverhouding het aftrekrecht bepaalt en, als dit tot een nauwkeuriger resultaat leidt, het werkelijk gebruik van de goederen en diensten. Omdat met het ter beschikking stellen van de sportzalen aan de basisscholen geen omzet wordt behaald moet het werkelijk gebruik als maatstaf worden gehanteerd. De verhouding tussen het aantal uren waarin de sportzalen belast worden gebruikt en het totaal aantal gebruiksuren is volgens de A-G een geschikte methode. De uren, waarin de sportzalen niet ter beschikking worden gesteld, kunnen niet worden aangemerkt als uren waarin de sportzalen belast worden gebruikt.

De A-G geeft de Hoge Raad in overweging om het arrest in een bij het Hof van Justitie EU aanhangige zaak in een vergelijkbare kwestie af te wachten alvorens uitspraak te doen in deze zaak.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR20181396, 18/00350 | 31-01-2019