Ondernemers voor de omzetbelasting hebben recht op aftrek van de omzetbelasting die andere ondernemers in rekening brengen voor de levering van goederen of diensten. Het recht op aftrek van voorbelasting geldt voor zover de afgenomen goederen of diensten voor belaste prestaties worden gebruikt door de ondernemer. Het recht op aftrek ontstaat op het tijdstip van verwerving van een goed, uitgaande van het voorgenomen gebruik ervan. Indien het werkelijke gebruik afwijkt van het voorgenomen gebruik en de in aftrek gebrachte voorbelasting hoger of lager is dan waarop de ondernemer recht heeft, wordt de aftrek herzien.

De Hoge Raad heeft een prejudiciële vraag voorgelegd aan het Hof van Justitie EU over de herziening van aftrek van voorbelasting na een wijziging van de bestemming van een investeringsgoed voor de eerste ingebruikname. De Nederlandse wetgeving schrijft voor dat het teveel aan in aftrek gebrachte voorbelasting ineens moet worden herzien op het tijdstip waarop de ondernemer het goed gaat gebruiken als blijkt dat meer in aftrek is gebracht dan waartoe de ondernemer op grond van het gebruik van het goed recht heeft. De vraag is of deze wetgeving in overeenstemming is met de Europese btw-richtlijn. Die bevat geen expliciete regeling voor de herziening in de situatie waarin de bestemming wijzigt voor de ingebruikname. De btw-richtlijn bevat wel een voorschrift voor de herziening van de aftrek van voorbelasting op investeringsgoederen. Die herziening moet in evenredige delen over een periode van meerdere jaren worden uitgevoerd.

De Advocaat-Generaal (A-G) bij het Hof van Justitie EU heeft een conclusie aan deze procedure gewijd.

De procedure heeft betrekking op de bouw van een appartementencomplex. De appartementen waren bestemd voor de verkoop, maar nog tijdens de bouw is de bestemming gewijzigd in verhuur. Verhuur is een vrijgestelde prestatie. Naar de mening van de A-G is de omvang van het recht op aftrek voor de verhuurde appartementen tot nul gereduceerd als gevolg van de gewijzigde bestemming. De wijziging heeft plaatsgehad voorafgaand aan de eerste ingebruikneming van de goederen. De A-G wijst erop dat de richtlijnbepaling, die herziening in een reeks van jaren voorschrijft, gericht is op veranderingen tijdens de gebruiksperiode van een investeringsgoed.

Het beginsel van fiscale neutraliteit moet verhinderen dat ondernemers, die dezelfde handelingen verrichten, bij de btw-heffing verschillend worden behandeld. Toepassing van herziening over een langere periode bij een bestemmingswijziging voor ingebruikname is in strijd met het beginsel van fiscale neutraliteit.

De Nederlandse wetsbepaling die herziening ineens voorschrijft op het moment van ingebruikname draagt bij aan de fiscale neutraliteit. De regeling werkt immers in beide richtingen: ten nadele van een ondernemer wiens bedoeling verandert van belastbaar naar niet-belastbaar gebruik en ten voordele van een ondernemer wiens bedoeling verandert van niet-belastbaar naar belastbaar gebruik.

Bron: Hof van Justitie EU | Conclusie AG | ECLIEUC2020144, C 791/18 | 12-03-2020